Genderitis

Mijn week begon vanochtend, zoals alle weken en alle dagen sinds ongeveer een jaar, met een beknellende, zeikerige, alle aandacht opeisende pijn in mijn bovenkaak. Er ligt een tandwortel bloot die voortdurend ettert, als een zwellende ontsteking direct op de zenuw, vlakbij mijn arme hersenen die deze ellende moeten registreren, en vlakbij mijn arme geest, die er een einde aan wil maken.

Maar het gaat dus niet om mij. Het gaat over de politiek correcte beslissing van de gemeente Amsterdam en de Spoorwegen om mensen voortaan genderneutraal aan te spreken.

Het plebs discussieerde op Twitter heftig over dit issue, en uit pure verveling mengde ik mij onder het volk (zie hier). De gemeente Amsterdam en de Nederlandse Spoorwegen (de afkorting NS staat in Duitsland voor Nationaal-Socialisme) waren aan het ‘deugen om het deugen’, het werkte allemaal averechts want met zo’n lip service zijn genderfluïde mensen niet geholpen, en het was om de aandacht af te leiden van het echte probleem dat Nederland teistert: de islamisering. De houding die ik mezelf aanmat was die van de quasi onverschillige macho. Zolang er lekkere blote wijven op het internet zijn en onanie niet verboden is uit respect voor een of andere hypocriete religieuze splinterpartij, vind ik alles best.

Maar zoals de ‘gutmenschen’ deugen om het deugen, zo staan de schreeuwers klaar om te fukken om het fukken.

“Beste reizigers” – wie luistert er in vredesnaam nog naar die neuzelende omroepstem? Een beetje kerel zit toch verdiept in zijn grote stoute mannenboek of loert op zijn foon naar ondeugende filmpjes. Maar zoals de ‘gutmenschen’ deugen om het deugen, zo staan de schreeuwers klaar om te fukken om het fukken.

Nu denkt u misschien: moet dat allemaal weer zo platvloers? Heeft Don Camilo dat echt nodig om een punt te maken? Is het niet kwalijk om bij transgenders altijd weer aan exotische seks te denken, terwijl het gewoon normale mensen zijn die niets liever willen dan gewoon met de maatschappij meedraaien, zoals dat heet?

Ik demonstreer mijn eigen lompe en algemeen aanvaarde, ja gevierde, genderzekerheid juist om de blik te vestigen op hen, die zo’n overtuiging moeten missen. Mensen die niet kunnen rekenen op kameraadschappelijke bijval in de kroeg, op eindeloos medisch begrip wanneer hun lijf anders werkt dan gewenst, op een eenduidige reactie wanneer ze iemand te geil aankijken of op begripvol advies in de betere modezaak. We mogen met deze mensen best wat meer rekening houden, roep ik braaf. Om te beginnen door het soort projecties in deze paragraaf te vervangen door wat de transmensen zélf te berde brengen.

Gender is een gezelschapspel met bloedserieuze consequenties, omdat het constitutief is voor je identiteit. Wanneer vier procent van de Nederlanders weleens twijfelt aan hun genderidentiteit, betekent dat dat dit ‘spel’ bewuster wordt gespeeld dan ooit, en dat is vanuit een postfreudiaans liberaal gezichtspunt alleen maar vette winst.

Genderitis, het thematiseren van het gender om de inclusie te bewerkstelligen van diegenen die zich (nog) niet kunnen vastleggen op een binair gender, moet met een gepaste dosis humor en milde ironie worden bedreven, omdat het anders dreigt om te slaan in genderisme, het doodzwijgen van het sociale ongemak van bepaalde gendergroepen om maar van het gezeik af te zijn. Het is dezelfde fijne lijn als tussen racitis en racisme: met de beste bedoelingen en onderbouwd met deugdelijke statistieken wordt ras van stal gehaald (‘hallo witte mensen‘), met als gevolg dat de publieke opinie zich gaat irriteren en racistische drek weer salonfähig wordt, om maar van het gezeik af te zijn.

Genderitis werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Vervloekte hoop

Na mijn wekelijke séance bij een Koreaanse tandarts (het is iedere week een andere, totdat het probleem is opgelost) stond ik buiten met de smaak van bloed en hoop in mijn mond. Omdat zo’n tand verdomd dicht bij het brein zit, had ik door dit zenuwenleed de laatste maanden aan scherpte en ironische distantie ingeboet. Ik was een dull boy geworden die de wereld zo zoetjesaan begon te vervloeken en de hoop nog het meest.

Maar hallelujah, hier zit ik dan toch maar weer, met sterke koffie en Arnold Schönberg’s Verklärte Nacht als arbeidsvitamientjes, om een column te tikken waar de censor met z’n fikken vanaf blijft. Ik tel mijn zegeningen: ik heb afgezien van mijn latente socialisme, geen permanente hersenbeschadiging zoals die arme Nouri van Ajax. Ik ben nooit neergehaald door een BUK-raket of een lelijke columniste met de volgesnotterde zakdoek van Frans MH17 Timmermans op d’r kop gedrapeerd als ‘statement’ (op de wetenschappelijke publicatie vrouw.nl schaamt men zich omdat Hanina ‘haar hoofddoek is’).

Het is nog steeds komkommertijd en Hanina Asjemenou was een makkelijke prooi. Het mens mocht op televisie tekst en uitleg geven voor een slecht geschreven column in het AD waarin ze iets had geschreven met de strekking dat ze niet treurde om de slachtoffers van de MH17-ramp (ik heb het uit de meest betrouwbare bron: Twitter, want ik lees zoiets natuurlijk niet). De rapen waren gaar en uit de gelederen van grappend Nederland kwam het ene na het andere mannetje naar voren om deel te nemen aan de publiekelijke bukake waar mevrouw Ajarai het lijdend, edoch niet slikkend, voorwerp van was.

Hij mag het zeggen: de Don is groot genoeg geschapen dat hij bij autofellatio zijn nek niet breekt.

Dergelijke metaforiek kan maar door een figuur zijn geïnspireerd. Onze Don Tuur, grootmeester van de obscene lach, schreef erover in de tandeloze HP de Tijd. Hij zit op veilige afstand in de Algarviaanse zon, en heeft dus net als ik vanuit homogeen zuipland Korea waar hoofddoekjes nog écht opvallen, makkelijk praten. Tuur sprak mij aus der Seele toen hij schreef dat een goede columnist moet sarren en rellen, dat het niet uitmaakt of ze links of rechts is; dat de vorm belangrijker is dan de inhoud. Als voorbeeld voert hij zijn eigen cursiefjes in De Volkskrant en HP de Tijd aan. Hij mag het zeggen: de Don is groot genoeg geschapen dat hij bij autofellatio zijn nek niet breekt.

De taak van de columnist is om de publieke opinie een stapje voor te zijn, niet om deze na te praten. Mob justice en BUKake zijn een alleraardigst tijdsverdrijf tijdens de vrijdagmiddagborrel, maar zitten uiteindelijk de Schönschreiberei alleen maar in de weg. De inhoud mag dan tweederangs zijn voor de columnist, als hij niet goed is gekozen leidt het de aandacht af van de vorm. En dat is funest.

Mijn vervloekte hoop is dat er onder de nieuwe lichting columnschrijvers genoeg bekwame zielen zitten die schijt hebben aan hun eigen parochie, die met een mooi Hitchensiaans woord ‘contrarians’ zijn. Ja, dat ze zelfs weleens van mening durven veranderen (stel je ter vermaak voor dat Anne Fleur Dekker de Foutainhead van Ayn Rand leest en dientengevolge haar hele verhaal bij DWDD omgooit). Geraffineerde columnisten die het aandurven om enige zelftwijfel aan de dag te leggen en zich niet overgeven aan borstenklopperij zoals Ebru-‘ik ben de beste’-Toemaar. Capabele columnisten die niet schermen met het privilege van een minderhedencultuur of een mooi pigment, maar die de kunst en kunde van de retorica perfect beheersen.

Ik hoop dat zulke lieden een ‘podium’ of een ‘groter publiek’ zullen vinden, zodat onderbetaalde intellectuelen een baantje hebben aan het researchen van de semiotische disseminatie van hun opiniërend proza, terwijl ook Ali en Ochieng uit de Bijlmer er nog iets mee kunnen.

Ik hoop dat de Nieuwe Columnist ervoor gaat zorgen dat zijn lezers dusdanig gedesoriënteerd raken dat ze zich verslikken in hun Guatemalteekse arabica. Goede columnisten begrijpen polemos, de vader aller dingen. En hun ambitie reikt verder dan het twistgesprek van de dag. Ze schrijven voor de eeuwigheid.

Dalí is van de week opgegraven, omdat een vermeende dochter achter zijn fortuin aanzit. De patholoog-anatoom ontdekte dat zijn snor perfect was geconserveerd. Hij stond nog steeds op tien over tien. Laat columnisten dat nastreven, dat bij exhumatie van hun epistels, vele eeuwen later, ze nog niets aan stijl en geldigheid hebben ingeboet, zoals het de Romeinse columnist Cicero toch maar mooi is gelukt.

Vervloekte hoop werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Nationalisme

Nationalisme, de identificatie met een land op basis van een warm gevoel en uitgedrukt in het contrast met andere landen, is een sentiment waarvan ik tot op heden gevrijwaard ben geweest. Misschien omdat in mijn jonge provinciale bestaan het buitenland, met de bergen, altijd spannender was dan het eindige laagland. Nadat ik naar Berlijn was verhuisd werd ik vaak op mijn Nederlandse afkomst aangesproken. Om de saaie gesprekken over Linda de Mol en Rudi Carell te vermijden leerde ik mezelf een Duits accent aan. Ik voelde me Duitser, maar dan zonder de ‘Altlasten’, zonder de duistere schuldcomplexen die de families van mijn Teutoonse vrienden vaak in hun grip hielden (“wat heeft jouw opa gedaan tijdens de oorlog?”)

Toch betrapte ik mezelf vorige week op dat irrationele gevoel van trots omdat ik moedertaal en paspoort deel met Robbert Dijkgraaf, die directeur is van het Institute for Advanced Studies, het gerennomeerde instituut waar de beste wetenschappers, vooral wiskundigen, hun gang kunnen gaan. Het instituut van Albert Einstein en Kurt Gödel. Dat is toch maar mooi een Nederlander, dacht ik. En toen Ian Buruma onlangs werd benoemd tot hoofdredacteur van de New York Review of Books, dacht ik ook “kijk, ‘we’ doen het goed.”

Waar komt dat gevoel vandaan? Ik heb niets aan de fenomenale prestaties van de heren bijgedragen. Ik had ook trots kunnen zijn omdat ze net als ik twee oren hebben.

Het verschil is dat mensen anders reageren wanneer ik melding maak van mijn trots op tweeorigheid dan wanneer ik mijn nationalistische trots met ze deel. Nationalisme is natuurlijk een discours dat zichzelf voedt. Dat gold voor de Meden, de Perzen, de Vlamen, de Friezen, de Syriërs en de Palestijnen.

Het verschil is dat mensen anders reageren wanneer ik melding maak van mijn trots op tweeorigheid dan wanneer ik mijn nationalistische trots met ze deel.

Omdat door grensgangers en migranten de nationale discoursen verwateren moeten ze steeds worden gestimuleerd door nationale media. Dit was vanzelfsprekend toen media berustten op hardware en fysieke distributiekanalen. Het is minder voor de hand liggend bij online media. Waarom zouden commerciële onlinepublicaties niet alle landsgrenzen negeren en in een internationale taal voor de wereldmarkt schrijven, die beter betaalt?

De reden is natuurlijk dat zulke onlinepublicaties zijn opgericht door mensen die meer in de zin hebben dan winstmaximalisatie, namelijk een identiteit die ze in een publiek discours willen uitdragen. De nationale identiteit is een zo’n discours, dat ze overnemen van de publieke media die volgens onderzoeken op zijn retour is.

Wanneer nationalistische gevoelens uitsterven met de generaties die vóór het internet zijn opgegroeid, voorspel ik dat politiek nationalisme irrelevant wordt; ik voorspel dat millennials hun schouders ophalen bij een appèl aan de soevereiniteit van ‘hun’ land. Wanneer zij ‘wij’ zeggen bedoelen ze geen geografische groep, maar misschien een taalkundige groep die naast Engels nog een grappig taaltje zoals Fries of Hollands spreekt. Wanneer ze het over ‘de wet’ hebben maakt het ze niet uit of die in laatste instantie is vastgelegd in Den Haag of Brussel, als het maar handig is. ‘De economie’ is voor hen alleen een mondiaal begrip; tijdens de Olympische Spelen cheeren ze voor een friend-of-a-friend op Facebook, niet voor ‘hun’ nationale team.

Misschien zijn ze trots op Robbert Dijkgraaf omdat ze op ‘zijn’ UVA hebben gestudeerd en trots op Buruma omdat ze hem al kenden vóórdat hij wereldberoemd werd. Maar niet omdat ze ook een Nederlands paspoort hebben.

Nationalisme werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Ode aan Yi Sun-sin

Een aantal jaar geleden schreef ik een vertelling over de Koreaanse generaal Yi Sun-sin, de geniale strateeg die aan het eind van de zestiende eeuw voorkwam dat Korea een Japanse kolonie werd.

Het verhaal kun je hier in de komkommertijd downloaden en lezen. Het begint aldus

De hitte lag als een golvende deken over de stad, het asfalt was zacht maar weigerde zijn vorm op te geven, en de mensen die er uit gewoonte op reden of liepen vertrokken geen spier. Uit de koffiehuizen was het loeiende geluid van airconditioning te horen, die op volle toeren draaiden, en het gerinkel van kopjes overstemden. Het was in Seoul nog nooit zo warm geweest in juli, maar het was niet vanwege de onwaarschijnlijke hitte dat de mensen zich rond het Gwangwhamunplein hadden geschaard. Het standbeeld van Generaal Yi Sun-sin was verdwenen. De zwaailichten van talloze politiewagens, de rood-wit gestreepte afzettingen en de hermetische ontruiming van het plein door norse helmdragers kon de verbijstering van de autoriteiten niet verbergen. Yi Sun-sin had daar gestaan sinds 1968. Miljoenen forensen waren onder zijn toeziend oog naar hun werk gereden, het werk waar ze verantwoordelijk waren geweest voor het eerste grommen van deze Aziatische Tijger, als managers van staal- en elektronicabedrijven of als bankiers.
De lege sokkel werd eindeloos gefotografeerd, en deze foto’s begonnen vrijwel onmiddelijk op sociale netwerken te verschijnen waar de Afwezige Generaal het klikbaarste fenomeen van de dag was. De mensenmassa begon zich ondertussen af te wenden van de plek waar Yi Sun-sin zich niet meer bevond, om zich te verstrikken in chatgesprekken over zijn plotselinge verdwijning.

Ode aan Yi Sun-sin werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Het ongelukkige bewustzijn van de domheid

Het bewustzijn van onze eigen domheid zou bevrijdend moeten werken. Het zou ons moeten aanzetten tot zwijgen, een zwijgen zonder de arrogantie van Socrates die met zijn houding de kennis en slimheid van de anderen in diskrediet probeert te brengen. Een probleem van volledig zwijgen is echter dat je dan zelfs geen columns meer in niemandsland kunt publiceren.

Het levensgevoel dat een zelfbewustzijn heeft wanneer het tussen eenduidig intelligentere zelfbewustzijnen moet leven, die het op elk gebied de baas zijn en zich altijd sneller ontwikkelen, is onvoldoende onderzocht. Hegel’s concept van het ‘ongelukkig bewustzijn’ doet te kort, omdat het hier gaat om een bewustzijn dat weet dat het principieel is uitgesloten van de dialectische ontwikkeling. Het gaat om een zelfbewustzijn dat zijn eigen gedachten begeleidt met de gedachte dat ze reeds achterhaald zijn op het moment dat het zich ervan bewust wordt. Het ongelukkige bewustzijn van de domheid staat buiten de geschiedenis. Het beseft dat niets wat het denkt een toegevoegde waarde heeft, dat het altijd minder begrijpt dan wat vereist is om macht te kunnen uitoefenen.

In het openbare ‘debat’ (vluchtelingen, klimaatpolitiek, terrorisme) kan het bewustzijn meepraten omdat de vereiste kennis nihil is. Maar ook hier beseft hij bij het horen van de zich eindeloos herhalende echo’s, hoe gebrekkig zijn eigen kennis en kunnen is. Door het aanzicht van de publieke domheid begint hij te vermoeden dat zijn eigen domheid onzichtbaar moet blijven.

Misschien is de oorzaak zijn gebrek aan interesse. Het ongelukkige bewustzijn van de domheid interesseert zich nergens voor. Het leest ontzettend veel om zijn domheid te kunnen blijven bevestigen en vergeet het weer. Het studeert en haalt diploma’s omdat gediplomeerd onbegrip een beter bewijs is van domheid dan ongeletterde ignorantie. Het ‘bestudeert’ jarenlang moraal en ethiek aan universiteiten maar weet er vervolgens niet meer, beter, of slimmer over te vertellen dan de eerste de beste onbenul. Wat een verspilling!

Zo’n domheidscomplex is gemakkelijk af te doen als een gemakszuchtige, kokette vorm van zelfmedelijden en aandachtstrekkerij. In het beste geval is het echter een nihilistische kunstvorm, de neerslag van een poging iets te uiten in een wereld waar alle betekenis onmiddellijk verdampt.

Het ongelukkige bewustzijn van de domheid werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Ondernemen in de bijstand voor de kijkcijfers

Bij toeval koekeloer ik vanuit mijn oostaziatische bubbel weleens naar de vaderlandse beeldbuis. Vanochtend werd ik op mijn telefoon opgewacht door een eigenzinnige hoogblonde domina met Tsjechisch bloed en een motley crew van naïeve rechtsdragende nepideologen. Eva Jinek had staatssecretaris Klijnsma uitgenodigd om gezellig te komen vertellen over een experiment met bijstandsgerechtigden die ongestraft mochten bijverdienen. Er werd een filmpje getoond over een Grunnings mokkel dat geen baan had kunnen vinden en vanuit de bijstand een bedrijfje met artistieke recyclingobjecten was begonnen. 199 Euro mocht ze zelf houden, de rest van haar winst ging linea recta naar de staatskas (een detail dat in een bijzin werd gemompeld omdat het, naar ik vermoed, het onderwerp minder kijkcijferpikant maakt).

De rapen waren gaar. Een volkszanger, een hipster en een verwarde journalist spraken er schande van. Dat zou iedereen wel willen! Risicoloos ondernemen. De staatssecretaris moest uitleggen wat de bijstand was en waarom ze geen middelen schuwde om mensen daaruit te krijgen. Ze vertelde dat ze per individu kijken wat beter werkt: zweep of lokaas, om een mens ertoe te bewegen weer economisch actief te worden. Helaas ging dit lovenswaardige pragmatisme geheel voorbij aan de elitaire koffietafelideologen die moesten meepraten.

De discussie aan deze intellectueel uitgedaagde koffietafel bleef steken bij de obsessie met rechtvaardigheid: er was een situatie geschapen waarin iemand iets ‘mag’ wat een ander elders niet mag, dus gingen de alarmbellen af. Helaas vergat de journalist door te vragen. Hoeveel moet zo’n bedrijf-vanuit-de-bijstand verdienen voordat de uitkering wordt stopgezet? Hoeveel kost het de staat aan extra bureaucratie? Hoeveel meer dan 199 euro verdient ze überhaupt en heeft ze motivatie om met haar ‘eigen’ bedrijf geld te verdienen waar ze 100% belasting over betaalt? Hoeveel levert het de staat uiteindelijk op? Worden hier netto meer mensen gelukkig van?

De ethische waardering is geheel overmeesterd door de ultieme en tijdens systemische crises gevaarlijke abstractie die geld is.

De verongelijktheid van gevestigde simplissimi zal de ultra-Keynesiaanse economische toekomst waarvan je wist dat die zou komen, namelijk gratis geld voor iedereen opdat men de heilige consumentenplicht ononderbroken kan vervullen, net zolang ophouden als dit economisch mogelijk is. De imperatief “je moet werken voor je geld”, die Adam Smithiaanse echo uit de industriële eeuw die met iedere ontwikkeling van de robotica een valsere nagalm wordt, is het kernstuk van de burgerlijke – en proletarische – ethiek. Er wordt in dat narratief helaas nooit gesproken over wélk werk. De ethische waardering is geheel overmeesterd door de ultieme en tijdens systemische crises gevaarlijke abstractie die geld is. ‘Softe’ sociologische overwegingen over de nettobijdrage van iemands werk aan haar gemeenschap tellen niet. Anders zouden activiteiten die nog niet zijn gereduceerd tot economie, zoals kinderen opvoeden en vrijwilligerswerk, invloed kunnen hebben op het denken over sociale rechtvaardigheid. Anders zouden de destructieve activiteiten van cynische banken en corporations letterlijk tot ver-ont-waardiging leiden. Sociale rechtvaardigheid zou dan een messy business worden. Hoeveel je ook ‘verdient’ en hoe vrijwillig de entiteiten (cliënten, staat, je baas) je jouw geld ook overmaken, nooit zul je er zeker van kunnen zijn dat je moreel superieur bent. Iedereen moet zich in principe tegenover iedereen kunnen verantwoorden.

Dat is in psychologicis de ware socialistische hel waar deze koffietafel voor vreest.

Ondernemen in de bijstand voor de kijkcijfers werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Stoute dingetjes

Toen ik deze week in een restaurant mijn lunch nuttigde, werd mijn vrouwelijke begeleiding na vijf minuten ongeduldig en begon luidkeels zingend langs de tafels te marcheren. Toen ik haar erop wees dat de andere gasten zich daar wellicht aan zouden storen, liep ze zonder een woord te zeggen naar buiten om op het trottoir te gaan dansen. Ik moest al mijn charmes inzetten om de diva te overreden om weer naar binnen te gaan. Nadat ze mokkend weer aan ons tafeltje had plaatsgenomen begon ze met mijn pen op het tafelblad te trommelen.

“Dat was een beetje stout”, zei ik. De dame haalde haar schouders op.
“Een stout dingetje zien we door de vingers, maar dit waren drie stoute dingetjes. Hard zingen in het restaurant, alleen naar buiten rennen en met papa’s pen op de tafel slaan.”
– “Sorry.”
“Drie stoute dingetjes, dat betekent dat je een dondersteen bent.”
– “Nee, ik ben een lief meisje.”
“Ja, maar vandaag ben je nog een dondersteen, totdat het zonnetje gaat slapen.”
– “Oké. Ik wil een ijsje.”
“Donderstenen krijgen geen ijsjes.”
– “Papa is stout!”
“Nee. Maar weet je wat een heel stout dingetje is?”
Ze keek me vragend aan.
“Tegen een politieman heel hard pfffrrrrrt roepen. In een winkel allemaal spullen pakken en niet betalen. Oversteken wanneer het mannetje rood is. Rommel op straat gooien. Een hondje slaan.”
– “O ja, dat is allemaal heel stout.”
“Nu gaan we naar huis. Kom.”
Ze sprong op de vloer en struikelde over haar tas.
“Pas op, goed kijken hoor. Anders is dat is een beetje… dom.”
– “Een dom dingetje.”
“Wil je domme dingetjes doen?”
– “Ja! Kijk eens. Ik bots overal tegen aan. Lekker dom.”
“En gek. En kun je ook heel gek tellen?”
– “Ja. Een vijf drie tien raamkozijn aap zes vier zeventien.”
“Stoute dingetjes, domme dingetjes, gekke dingetjes, lieve dingetjes, handige dingetjes…”
– “Wat zijn handige dingetjes?”
“Een schaar. Een spiegel. Een rugzak. Een ladder. Een draadje.”
– “Miru is moe.”
“Oké, dan moet je naar bed. Droom maar van de stoute dingetjes die je morgen weer gaat doen.”
– “Ik ga morgen alleen maar lieve dingetjes doen.”
“Beloofd?”
– “Zzzz Zzzz Zzzzzz”

Stoute dingetjes werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org