Waar de stad staat

onder de snelle schaduwen van ijle vogels
die niet op de stad vallen
hangen betonnen torens in de vuile wolken
waar de stad staat
en haar schaduwhoeken in beton giet

het asfalt is de mensen een rivier
de stad een afwezige geest die
een dauwregen van hebben willenden
over de straatkeien jaagt

waar de stad staat
is het instinct verloochend of getemd
maar achter miljoenen koude muren
huist het geweld, de orde van de orde

alles is aanhef en hyperbool
voor de kleine mensen in het raam
jazz speelt uptempo in de nacht
en de gebouwen trekken zich krom
over de slapenden heen

ga liever

er zijn twee nodig om te weven aan het
doek en twee om het iedere nacht
te ontrafelen: twee om te spelen
het is niet zwaarwegend, een luttel toeval
en ik lees een eind van eenzaam
in de schaduwfiguren die over jouw gezicht kruipen
maar zo zal ik niet weten wie je bent

ik zal willen lachen om het te overbulderen
te schudden dat de schaduwen in beweging komen
het onmogelijke hier, en twee paplepels
eet, liefste, en huil met mij
ik blijf de schaduw lezen die om jouw mondhoek danst
ik lees en word dronken, dan bulder ik en snurk
er lijkt een offer nodig

morgen ontwaken we, en zijn jouw
wenkbrouwen gegroeid
morgen ontwaakt de dag en hebben wij gewonnen
rek je uit in mijn omhelsing
vestig je niet op deze plek, dit liefdesnest
anders zijn je botten later koud
luister, ga liever

Eenzaamheid

Je trekt je terug in je kamer, doet de rolluiken naar beneden zodat niemand naar binnen kan staren, draait knarsetandend de sleutel in het gammele slot en gaat met de handen over elkaar geklemd op je bankstel zitten, omdat je gewoon alleen wil zijn. Maar nauwelijks zit je, nauwelijks heb je je benen genotvol over elkaar geslagen en je zitvlees in de zachte kussens geperst, of een stille gast maakt zijn opwachting. Zonder te vragen gaat hij naast je zitten, trekt hij aan je oren dat het gonst achter je voorhoofd, ja hij schuwt zelfs geen intimiteiten en beweert zonder een woord te zeggen dat hij je enige vriend is. Hij tart iedere verbeelding met zijn onbeschoftheid, hij schenkt zichzelf zonder te vragen jenever in en gaat zelfs met je mee naar bed. Het lijkt of hij nooit van maatschappelijke conventies heeft gehoord en stelt zich je niet eens netjes voor – waarom zou hij ook. Deze ongenode gast heet eenzaamheid, en lijkt veel op zijn broer de magere Hein, behalve dan dat hij dan toch regelmatig – tegen heug en meug – wat eet. Hij heeft de twijfelachtige opgave, ervoor te zorgen dat we nooit helemaal alleen kunnen zijn, en hij voert die met belachelijke zorgvuldigheid uit. In conversaties is hij niet zo goed, en speelt hij het steeds weer klaar, ons met een leeg gevoel op te zadelen. Wanneer we hem vragen, waarom hij ons zo op de huid zit, antwoordt hij met een domme grijns, de hufter. Hij heeft beslist zelf problemen met het alleen zijn. Lees verder