Terug in Seoul

Teruggekeerd naar mijn habitat in mijn eigen leuke wijk in Seoul, overzie ik glimlachend de afgelopen maanden, waarin ik mijn m’n dochter door Nederland fietste (en daar verslag van deed op Facebook). Dankbaarheid domineert mijn stemming over die hele geschiedenis: niet veel vaders menen de vrijheid te hebben om zo’n reis met hun kind te ondernemen.

Morgen gaat Miru naar haar nieuwe kleuterschool, vandaag was ze bij de dokter die haar prikte en zei dat ze vrij klein was voor haar leeftijd. Ik at onderwijl in een van mijn favoriete noedelrestaurants waar ik een vriendelijke K-pop producer leerde kennen die mij zomaar aansprak, zoals dat hier gaat. Ik ben al in de supermarkt geweest om sinaasappelsap te komen en bij de traditionele markt die onze buurt verlevendigt. Alsof ik nooit ben weggeweest.

Vermocht ik het niet, in het verleden, de taal moeiteloos als middel in te zetten voor een relatief autonoom doel, terwijl ze zich nu als doel-op-zichzelf aan mij opdringt?

Het reizen door Nederland het Groot-Britannië heeft mijn taaie schrijversziel gestimuleerd. Ik zette mij van ‘t weekend aan het samenstellen van een bundel poëzie. Ik wil eindelijk eens iets uitgeven (na twee eerdere pogingen die jammerlijk zijn doodgelopen). Het staat garant voor een rare, maar niet geheel ongezonde, gewaarwording wanneer men, zoveel jaren nadat men een zekere academische vorming en Bildung genoot, nog altijd niet of niet meer in staat is om adequaat te formuleren wat men op zijn lever heeft. Schreef ik niet ooit opstellen over de Heideggeriaanse kijk op het kunstwerk of Voltaire en de vraag naar het kwaad? Vermocht ik het niet, in het verleden, de taal moeiteloos als middel in te zetten voor een relatief autonoom doel, terwijl ze zich nu als doel-op-zichzelf aan mij opdringt?

Ik lijd daaraan, beste lezer.

Maar neem dit leed niet te serieus. Het is een voorrecht, te mogen schrijven. Om met woorden datgene te bewerkstelligen, wat we eigenlijk aan de klanken en de kleuren moeten overlaten. Het voordeel van de woorden? Het is gemakkelijker om je in ‘t gezelschap te voelen van voorname voorgangers. Hier naast me zitten vanavond Wystan Hugh Auden, en Ana Akhmatova, tussen mijn koffiemok en het draadje van m’n koptelefoon, waarop ik Brahms hoor. Misschien is het dat inderdaad, al zullen anderen dit anders ervaren.

Ik schrijf door. “Ik heb tijd gezwendeld en / we zitten als zelden bij elkaar” lees ik in wat het manuscript moet worden. Wat ik probeer te bewerkstelligen is een soort synthese van als ‘hermetisch’ of op-zichzelf-staand gecategoriseerde poëzie zoals het werk van sadà\exposadà, en teksten die op iedere regel naar de wereld en wereldse wijsheden willen verwijzen. Het lijkt me vooralsnog een aardig streven om zo te schrijven dat het op beide manieren gelezen kan worden: als klankvondst zonder referentie naar een hors-texte en als politiek klaroengeschal.

En zo beid ik mijn tijd, de schrijverskunsten toegewijd. Ik dank u voor uw aandacht, zou de stilistisch hoge ogen gooiende Brabantse schrijver Joris van Os zeggen.

Terug in Seoul werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

De 36e nacht van de poëzie

Ik had mezelf beloofd, verslag te doen van de 36e nacht van de poëzie, op 29 september in Tivoli Vredenburg.

Die ochtend waren Miru en ik in de domstad gearriveerd, waar we van de stralend blauwe lucht genoten tot het tijd werd voor de poëzie. Het wemelde van de mensen in de muziektempel waar de gedichten zouden worden voorgelezen, en zij waren niet allen oud en versleten. Ook scholieren bezochten de Nacht en dat gegeven vulde mij en mijn kameraad met hoop.

We hadden 38 Euro betaald om een aantal vooraanstaande dichters ieder zeven minuten horen spreken. Een van de eerste dichters, en de eerste die ik me bij het neerschrijven van dit verslag nog heugen kan, Judith Herzberg, inmiddels grande dame, ergerde zich er terecht aan. De boodschap van haar afsluitende gedicht, dat alles en z’n tegendeel een ‘vorm van gekte is’, werd met driftige knikken geregistreerd. Wat léuk!

Wie niet bestand is tegen de vluchtigheid van het Nederlandse cultuurbedrijf, heeft bij zo’n evenement niets te zoeken. De door merg en been gaande klanken van de eerste muzikale entr’acte, Piazzolla’s Oblivion, knap geïnterpreteerd door het 17-jarige Wunderkind Noa Wildschut, waren nog niet weggestorven, of het programma moest weer dóór. Er was geen ruimte om adem te halen.

We zaten tijdens die eerste woorden en klanken van het poëziefestijn nog hoog in de zaal op klapstoelen. Later daalden we af naar waar de zitzakken lagen. Daar vlijden we ons neer en luisterden we naar de dichters. Delphine Lecompte had een sterk optreden, net als Moya de Feyter en Arno van Vlierberghe, dus met de jonge generatie Vlaamse dichters zit het wel snor. Veel heb ik er helaas niet over te melden en dat wil ik ook niet veinzen (wat is het heerlijk om een blog te schrijven met authenticiteit en niet nieuwswaarde als hoogste doel).

Bij de pathetische, maar door het welluidende Iraakse stemgeluid van Rodaan Al Galidi ontkitschte woorden “leven is mooier dan de eeuwigheid” ging er een zucht van bewondering door de zaal. Wat léuk!

En dan was er natuurlijk nog de grote Arthur Japin, die voorlas uit zijn hoogstpersoonlijke liefdesgeluk nadat hij zijn eigen dichterschap had ontkend dus ontkracht. Het stelde weinig voor wat hij te berde bracht, maar hij heeft zijn fan base en ik heb gezien hoe hij gretig voor de herentoiletten een interview gaf (ik deed niet mijn best om de toiletdeur zachtjes achter me dicht te trekken, schavuit die ik ben). Ach, het is zo makkelijk om iemand af te zeiken, zeker wanneer zij niet gespeend zijn van de symptomen van narcisme. En ik was opgestookt door Bert van Sesamstraat, als iemand begrijpt wat ik bedoel.

Radna Fabias. Potverdorie wat een krachtige podiumverschijning. “Ik ben een vrouw” droeg ze haar stem voor. “Ik ben geen dame, ik ben een vrouw”. Er stonden nog veel meer woorden in het gedicht maar die deden er voor mij niet meer toe. Ik wilde haar versieren maar bedacht op tijd dat ik getrouwd ben.

Anton Korteweg vond ik niet heel overtuigend, Tsead Bruinja (dit jaar juryvoorzitter van de Turingwedstrijd) droeg een lang gedicht in het Fries voor dat ik niet goed kon volgen omdat het toen al na tweeën was.

Ted van Lieshout, eerder op de avond, kwam met gedichten over ouders die gingen scheiden vanuit het perspectief van de kinderen en een scherp geëngageerd gedicht over kippepootjes die operatief verwijderd moesten worden omdat er geen dieren mogen sterven voor de vleesconsumptie. Ik ken Ted al jaren van Facebook maar had hem nooit horen voordragen. Hij bleek net zo’n begaafd podiumdier te zijn als Frank Starik, de eerder dit jaar overleden dichter die in 2016, toen ik ook bij de nacht was, een legendarisch optreden gaf met zijn gedicht “gras”. Van hem was het motto van de Nacht, “Ik spreidde mijn armen en dreef door de nacht”.

Willem Jan Otten vond ik wat tegenvallen. Willem Thies verraste met een zin als “De afspraak was dat we elkaar niet duurzaam schenden.” Paul Bogaert, die op de voetballer Messi lijkt, kon me niet echt boeien.

Arno van Vlierberghe vond ik nog te jongehonderig en studentikoos, Thomas Möhlmann schreef een schitterende ode aan diezelfde F. Starik.

In de veel te korte adempauzes werden videofragmenten getoond van eerdere edities van de Poëzienacht. Ineens zag ik beelden van Menno Wigman, die Nederland in februari heeft moeten begraven. Hij was de nauwkeurigste dichter van zijn generatie. Zijn hoofd ineens weer groot op de zeven schermen te zien was confronterend, al heb ik hem nooit bij leven mogen ontmoeten.

Er waren wat mij betreft nog drie muzikale verrassingen: Willeke Alberti die een keur aan Hollandse liedjes zong en “mag ik dan bij jou” mooier weergaf dan Claudia de Breij zelf. Miru danste voor het podium en Neerlands geliefde
volkszangeres wuifde naar het kleine meisje, terwijl ze over de glimlach van een kind zong. Wat léuk! (dit ontroerde me trouwens echt, beste lezer, maar ik houd voor de vorm de sarcastische toon vast).

Ten tweede Shirma Rouse, de Aretha Franklin tribuutzangeres met een klankkast als Jerommeke. Wat een geweldig stemgeluid, en wat kreeg ze de zaal mee. Ineens zaten de meest eenvoudige lyrics barstensvol poëzie, ja, het woordje “you” alleen was hartverwarmend wanneer het zinderend de zaal in werd geslingerd door Shirma’s spraakorgaan.

En de Amsterdam Klezmer Band, ouwe knakkers nu, maar het swingde de pan uit. Miru, die midden tussen de dansende meute lag te slapen, heb ik voor de gelegenheid van hun afsluiter aan de kant gelegd om zelf ongeremd rond te kunnen springen.

Eddy et les Vedettes vond ik weinig toevoegen aan de Franse chansons en de ‘Tallest man on earth’ vond ik heel slecht, hetgeen me het aangename gevoel geeft dat ik onafhankelijk kritisch kan zijn omdat de Zweed de hemel wordt ingeprezen. Daarmee heb ik bijna de gehele line-up besproken (behalve de door mij gemiste Benno Barnard en de naar mijn idee zwakke Gerda Blees).

Toen de zaallichten na de laatste act aangingen schuifelde iedereen braaf naar buiten. We klampten vertwijfeld nog wat dichters aan maar niets, er leek niets meer loos te zijn. Geen groep dichterlijke wildebrassen die rond een imaginaire Gerrit Komrij naar een kroeg togen, die speciaal voor hen de deuren deze nacht niet sluit, om er op barkrukken hoogdravende en doodsverachtende verzen te verkondigen, elkaar wild en poëtisch te tongzoenen in een geroezemoes van metaforen. Geen liederlijkheid, geen drinkeboers, geen Bohème, geen samenzwering om de onverbiddelijke tijd dan verdomme deze ene nacht toch een loer te draaien, geen coke, geen Deelder, geen feest.

Hoofdschuddend over de burgertruttigheid van Nederlands volk dat na een evenement wordt ontslagen uit een zaal, keren wij ook huiswaarts, om na te praten en te slapen.

Flattr this!

De 36e nacht van de poëzie werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Lekker zomers masochisme

COL Zomers masochisme
Er is een tijd om te ijveren, en er is een tijd voor nostalgie. Vorige week mijmerde ik over een poëzieboekje dat ik enkele jaren geleden tijdens ons verblijf in Portugal schreef. Ik herinner me dat ik bij alle tweeënzeventig verzen het gevoel had dat het dingen betrof die gezegd moesten worden. Toen ik de tekstjes daarop herlas, schrok ik en schaamde me diep. Het ergst is niet de ontdekking dat je ooit, of zelfs vrij recent, rommel hebt geproduceerd, maar dat je oordeelsvermogen het soms volledig laat afweten.

Het doorlezen van het boekje “Tongriem” was een zelfkwelling, waaraan ik mezelf bij stralend blauwe lucht overgaf. De confrontatie met eigen onvermogen pleegt de gemoedsrust te verstoren, maar ik kon de nodige gelatenheid opbrengen.

In het digitale boekje stonden middelmatige puberverzen, zoals dit:

Tijdens zijn leven gaat een broekdrager
tienduizenden keren naar de wc.

Tienduizenden keren opent
hij zijn gulp. Dat is in totaal, aangezien het een strook van
tien centimeter betreft, een kilometer gulp.

Een kilometer gulp wordt opengeritst in honderden toiletten
en vaak ook nog voor de seks.

De hoogste toren ter wereld is ternauwernood een kilometer
hoog.

Waarin de kleine man groot kan zijn.

Het was leuk geweest op ontgroeningskamp van een studentensociëteit, maar ik schreef het op gevorderde leeftijd. Hoe is dat gebrek aan zelfcensuur te verklaren? Soms wordt het ontbreken van die kleine conservatief ook opgevoerd als bron van creativiteit. Maar ben ik hem echt liever kwijt dan rijk? Er waren ook zinnen waar ik me op dit moment pijnlijk voor schaam. Ik zit ermee, omdat ik zo kort geleden nog oprecht dacht dat het merites had. What was I thinking?

Over homoseksualiteit werd deze ondoordachte onzin geschreven:

wij lieve kinderen van oude geslachten
fietsen hand in hand met onze beeltenissen
de paden voeren ons weg van de kut
de wond in jullie middelpunt

wij lieve kinderen van oude liefdes
zullen ons herinneren wanneer we zingen
wanneer we tot de oorsprong komen maar
niet metafysisch worden van extase

Over seksualiteit, een willekeurige opsomming zonder zeggingskracht:

Je wipt altijd zo overdreven
alsof je een verklaring af moet geven

aan een instantie, je liefde is een protocol
een spreadsheet op je laptop, een slogan,
een krantekop.

Over mediacultuur, rijmdwang van een amateurdominee:

de presentator van de televisie knikt steeds sneller
zijn voorhoofd lijkt wel op een geigerteller
zijn tanden vormen de kantelen van een borstwering
en zijn stem wipt, wipt ons vrolijk naar de tering

Over muziek, een door de kitsch slecht verteerbare observatie:

Ik wil Beethoven achterop de fiets.
Ik rijd hem door een steeg de stilte in, ik ben erbij
wanneer hij eeuwig gaat doen.

Over seksueel gefrustreerd absurdisme, maar dan lelijk:

zien jullie het dan niet, schreeuwt hij
cheerleaders die hun armen de lucht in
gooien en zwaaien met hun poms nemen
bijkans de vorm aan van ovaria

Genoeg. Het is in deze rommelige tijd van node om zelf je eigen scherpste criticus te zijn, zoals Nietzsche en Wittgenstein. Maar de scherpste kritiek verzandt in een jolige roast wanneer álles met de grond gelijk wordt gemaakt. Er moet een ruïne overblijven, een monument voor de redenen waarom wij hem verwoestten. Daarom dien ik ter afsluitig enige frasen uit het boekje op te dissen die niet onaardig zijn volgens mijn huidige oordeelsvermogen (maar wie zegt dat dat minder gebrekkig is). Het betreft fragmenten als:

een kleurplaat ontworpen door de grote architect
en Pombal – dit is een stad die zich blijft verfijnen
door haar verleden, dat haar steeds tot leven wekt
als een peuter die zingt, en kleurt buiten de lijnen

De mens is een koord
gespannen tussen prijssignalen
een rafeling van verhalen over verhalen

Loflied
Het is perfect. De diplomatie tussen illusie en realiteit
is geen geheime uitwisseling van spionnen
op lange bruggen of afgelegen militaire vliegvelden
maar vrolijk luchthappen, alles volgens het script

we zijn volmaakt geboren wanneer de tijd begon
en toen hadden dwergen de wereld afgesloten van de bron

een goed afgewerkte navel
is een privilegium, zegt het dansende meisje

en ze ontwapent een legioen eeuwigheidsverslaafden
zij leggen hun kolder af, en staren naar het middelpunt
van haar buik.

het is perfect. De morgen begint met een haan
die ons muisklikt uit de slaap.

Hij doodt af en toe een insect dat uit is op zijn bloed
gewoon met zijn handen, dat de pen een machtig wapen is
dat is je reinste propaganda

IJdelheid der ijdelheden: waarom zou het mij nu bezighouden, wat hun halfwaardetijd is? Bestaat het leed van de dichter uit dat ijzige besef, dat hij er geen vat op heeft, in welke fase van erosie zijn betekenissen zich bevinden op het moment dat hij ze de wereld in helpt? En mocht ik trots zijn op die laatste zin, mocht ik hem als fresh aan u willen presenteren, ach…

Lekker zomers masochisme werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Het mag!

Zoals u weet voel ik bij tijd en wijle te behoefte om op deze plaats quatsch te schrijven. Meestal komt dat doordat ik de afgelopen week geen onderwerp ben tegengekomen dat ik in een column wil gebruiken. Soms is er sprake van een vaag gevoel waaraan ik graag uitdrukking wil verlenen, al weet ik dat het zal verzanden in lariekoek.

Ik heb lang genoeg geprobeerd anderen na te doen. Soms heel bewust, maar meestal ging het onbewust. Ik had net iets moois gelezen en wilde zelf ook zoiets maken. Ik heb dat min of meer bewust gehad met Nietzssche en Gerrit Komrij, maar u zult veel meer ‘invloeden’ op mijn schrijfsels aantreffen die in werkelijkheid gestrande pogingen zijn, anderen na te apen. Ja, zult u zeggen, maar dat vinden we bij iedere schrijver terug en zelfs de blinde dichter aan het begin van onze canon zal zijn tijdgenoten hebben nagepraat. Nee, meneertje Choi, ook op dat punt ben je heus niks bijzonders. Mispoes.

Dat geef ik graag toe. Het doel van deze reflectie is niet om mezelf te onderscheiden, ik word allengs te moe om me daarmee bezig te houden. Integendeel, ik hoop expliciet op herkenning, door jullie, van een gewaarwording. Op vindicatie van mijn vage gevoel (jullie willen niet weten hoe ik ploeter om deze regels te formuleren). Het is een bevrijdend gevoel, het besef dat in de dichtkunst alles is toegestaan. Dat we niet hoeven te schrijven zoals men dat van ons verwacht, noch te voldoen aan bepaalde overgeleverde criteria. Wanneer iemand zegt dat metafysische poëzie, of vormvaste gedichten, of concrete poëzie, of klankgedichten achterhaald zijn en dit volgens 97% van de literatuurwetenschappers echt niet meer kan, hoef ik mij daar niets van aan te trekken. Ik kan gewoon mijn woorden-, letter-, of inktvlekrecombinaties neerschrijven zonder me in het geringst te storen aan wat voor oordelen dan ook.

Voor mensen met een middelmatig diep liggend autoriteitscomplex (eigen diagnose, waarom zou ik het verdict van een psycholoog accepteren, mijn ex-vriendin was psycholoog enz.) zijn dit soort triviale gewaarwordingen erg waardevol. Het is een gevoel dat ik niet goed in woorden kan vatten, maar dat is het punt. Tijdens het schrijven van dit soort columns voel ik trouwens ook hoe fijn het is dat er geen ‘redactie’ is die ze bij gebrek aan een aantoonbaar onderwerp, af zou wijzen. Het is een fundamentele angst, de angst om afgewezen te worden door iemand die ik liefheb. Een inzicht dat de filosofie, als begripsmanipulatie, ons kan geven is dat deze angst zich op zichzelf kan betrekken. De tweedegraads angst, dat ik die angst ook zou voelen wanneer ik afgewezen word door hen die ik niet liefheb. Dat soort dingen dus. En hier mag het.

Alles mag, in de poëzie. Ik mag me oriënteren aan alles. Er kunnen geen a priori criteria gelden; de criteria die ik hanteer groeien uit en met mijn geschrijf. Het is experimenteren met de taal, mijn eigen onderbewuste en dat van de lezer uitdagen, proberen het spelen nooit te verleren. Zodoende herontdek ik mijn oude manier van poëzie schrijven, die speelt met klanken en ideosyncratische associaties. Poëzie waarmee ik niet ‘iets’ wil zeggen, maar waarin ik wellicht gesproken word. Op de onvolprezen site van Dirk Vekemans, platform P.L.E.E. zal ik deze dingen met enige regelmaat voorpubliceren.

Flattr this!

Het mag! werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Slampoëzie

Poëzie betekent lach en vertier in een slam
alles draait er om competitie en vermaak
slamdichters gebaren en rijmen met klem
het publiek knikt wat, en klapt maar raak

Taal is een opgestoken vinger, of een vuist
en wie zich beklaagt, die moet eraan geloven
blind voor de ellende, die in ons huist
is de poëzie zichzelf aan het beroven

Wie zich voegt, en rijmt op beats
benevelt beter, wordt harder gehoord
dan de fijnbesnaarde ziel, die zich stoort

en sip zich terugtrekt met zijn Yeats
maar in het diepst van zijn ziel roept een stem
hem uit tot winnaar van zijn eigen jam.

Slampoëzie werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Gedichten ontdekken

Via de Nederlandse website Meandermagazine.net vandaag een aantal positieve verrassingen.

Dit gedicht van de in 1936 geboren Harry Vreeswijk:

Was getekend

In dat huis waar niemand thuis is
woont nu ook een vriend van mij
moe en mager

hij vult zijn tijd met kleurpotlood
kijk zei hij, hier kun je een boom in zien
of beter misschien een fontein

en ik zag water ontspringen
rijzen naar omhoog en in een trage bocht
afdalen naar de aarde

en ik zag dat wij dat waren.

Het is een compact en knap gedicht. De titel verwijst naar het ondertekenen van een brief, de geadresseerde zijn wij, de lezers. Het huis waar niemand thuis is, goede karakterisering van een bejaardenhuis. Het kleuren (ach, zoveel beter dan televisie kijken). En de speelse manier waarop we in een tekening de menselijke levenscyclus herkennen, maar tegelijkertijd dat dit herkennen een keuze is. We kunnen er ook een boom in zien, die zich niet steeds volledig herneemt maar wanneer hij sterft gewoon rot en omvalt.

En dit gedicht van Frouke Arns, ooit stadsdichter van Nijmegen en winnares van talrijke prijzen:

belofte in rood

je spreekt nog met de tongval van je moeder
de gebaren van je vader, maar in de spiegel kijkt een vreemd
vertrouwd gezicht je aan

je boeken vol verse kennis staan op de pof met rechte rug
in een kamer die jouw geur nog niet draagt
je kent al drie recepten, waaronder eentje voor kater

morgen, denk je, morgen gaat het echt beginnen
voorlopig is een bachelor gewoon een vrijgezel

in het onbegrepen uur van schuim en as
en alle dingen die de nacht laat zingen

is de stad groot genoeg voor al jouw toekomstdromen
klein genoeg om de weg naar huis te vinden op de tast

Een geslaagd gedicht voor iemand die voor het eerst op kamers gaat en daar Slauerhoff gaat lezen, zich onbegrepen gaat voelen, zijn eerste vriendin er gaat uitnodigen nadat hij dronken is thuisgekomen.

Gedichten ontdekken werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Poëzie is een daad (Campertparodie)

Poëzie is een daad
van erkenning. Ik erken
dat ik lees, dat ik niet alleen lees.

Poëzie heeft geen toekomst, denkend
aan de huur, aan de electriciteitsrekening,
aan jou als je koud bent.

Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn pen, aarzelend soms,
over het papier dat daarom vraagt.

Koenraad was postbode, maar
genas zichzelf door o.a. te dichten
120 verzen over zijn lief: dat is poëzie.

Of neem ondergetekende. Stukgeslagen
op de rotsen is hij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt hij zich en is daarin poëzie.

Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de woekering.
Tenslotte wint het kapitaal, jazeker,

maar geld is slechts een symptoom van erkenning
nadat de poëzie al is gedoofd.
Geld is een vervoering.

Parodie op: Remco Campert
Uit: Het huis waarin ik woonde
De Bezige Bij. 1955

Afbeelding Wikimedia

Poëzie is een daad (Campertparodie) werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org

Narcistische krenking

De vrouw die naast mij zat speelde elke noot in het juiste ritme. Ik zwalkte krakend en vals naast het ritme, miste keer op keer de hoge a, vergat steevast een herstellingsteken, streek op wanneer zij afstreek en omgekeerd, maakte van de allegretto triolen een lompe eierdans en speelde forte waar mezzo piano stond. O heer, wat een frustratie! Had ik niet tien jaar lang, in het verre verleden toen ik nog in de provincie woonde en de provincie in mij, vioolles gehad, terwijl de vrouw die naast mij zat slechts vier jaar les had? Zou men niet van mij mogen verwachten dat ik tenminste het simpele walsje van Shostakovitsch en de tango uit die film met Al Pacino op tempo en zonder al te veel fouten kan spelen?

Ik schreef onlangs een obscuur vertaalbureau in Letland aan dat vertalers nodig had voor teksten over cryptovaluta zoals Bitcoin. Ze vroegen of ik een testvertaling zou kunnen maken van een paar honderd woorden. Enkele dagen later kwam de uitslag: “Comments and evaluation: this really isn’t serious, a fourth grader in secondary school would do better… Spelling errors, wrong grammar, terminology errors, clumsy style.” En ze hadden helemaal gelijk: ik had idiote spelling (“honderen”), grammaticale (“de dagelijks volumes […] overtreft”), stilitische (“wordt het overschaduwd”) en terminologische (“opslag van waarde”, “fiat valuta”) fouten gemaakt en ik zag het écht niet. En het tragische is natuurlijk dat niemand dit gelooft. Ik ben er niet (meer) goed in, ik haat het als de pest, ik ben ervan overtuigd dat het de wereld in geen enkele zin beter maakt – maar ik doe het voor het geld (ja, ik weet dat ik niet de enige ben, ik vermeld het voor anderen die ook weten dat ze niet de enige zijn).

En filosofie? Na het schrijven een waardeloos promotiewerkstuk over ethiek in Berlijn, dat niet eens in aanmerking kwam om te worden verdedigd, had ik toch meerdere jaren de tijd gehad om over filosofische vraagstukken na te denken. Deze week bleek, dat het niveau waarop ik dat pleeg te doen zich niet onderscheidt van kinderlogica. https://dezwijger.nl/programma/kinderlogica Onder het mom van je hoeft niks uit het hoofd te leren ben ik blijven steken bij de scherpzinnigheid van een twaalfjarige.

Maar dan tenminste de dichtkunst? Niet publicabel.

Zo’n narcistische krenking is op het eerste gezicht een onaangenaam gevoel. Het is een olievlek op de ziel, die zich snel uitbreidt naar andere terreinen. Alle kennis en kunde van de gekrenkte is ineens gebrekkig. Hij heeft zijn waardigheid verloren. Hij voelt zich verraden omdat de hoogste waarde die hij aanhing hem nietig heeft verklaard.

Maar is dat erg? Als je in zo’n narcistische sluimer blijft hangen wel. Dan raakt het je allemaal heel erg. Ik heb daar geen zin meer in. Ik las een perfecte tip van de Amerikaanse toneelschrijver schrijver David Mamet, die hij gaf in de trailier van de Masterclass-series (het perfecte symbool van ons idolatrische tijdsgewricht, waar ook andere grote Namen aan meedoen zoals Hans Zimmer, Jane Goodall, Garry Kasparov, en Dustin Hoffman): “schrijf slecht en beken je ertoe. Als je dat niet doet, zul je ook nooit iets goeds schrijven.” Ik ben al tijden bezig aan een slechte roman, en dat is erg leuk om te doen. Je lacht het narcisme van je af en begraaft de brokstukken tussen de regels.

Narcistische krenking werd oorspronkelijk gepubliceerd op komrijm.creativechoice.org